Toen haar eigenaars merkten dat ze hun bron van inkomsten kwijt waren, grepen ze Paulus en Silas vast en sleurden hen naar het marktplein, waar ze hen voorleidden aan de stadsbestuurders. Ze zeiden:
‘Deze mensen brengen onze stad in rep en roer. Het zijn Joden, die een levenswijze verkondigen waarmee wij, als Romeinen, niet mogen instemmen en die we niet in praktijk mogen brengen.’ Ook de verzamelde menigte keerde zich tegen Paulus en Silas, waarna de stadsbestuurders hun de kleren van het lijf lieten scheuren en bevel gaven hen met stokslagen te straffen. Nadat ze een groot aantal slagen hadden gekregen, werden ze opgesloten in de gevangenis, waar de gevangenbewaarder opdracht kreeg hen streng te bewaken. Overeenkomstig dit bevel bracht hij hen naar de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok.
Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. Plotseling deed zich een hevige aardschok voor, zodat de gevangenis op haar grondvesten trilde; alle deuren sprongen open en bij iedereen schoten de boeien los. De gevangenbewaarder schrok wakker, en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis openstonden, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. Maar Paulus riep hem luidkeels toe:
‘Doe uzelf niets aan, we zijn immers nog allemaal hier!’ De bewaarder vroeg om een fakkel, rende naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas op de grond. Hij bracht hen naar buiten en vroeg:
‘Zegt u mij, heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ Ze antwoordden:
‘Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’ En ze verkondigden het woord van de Heer aan hem en aan iedereen die bij hem woonde. Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee en maakte hun wonden schoon. Meteen daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt.